Wiebes heeft een keuze gemaakt met betrekking tot de oplossingsrichting voor het pensioen in eigen beheer! Hij streeft ernaar de nieuwe regeling per 1 januari 2017 al in werking te laten treden, door het wetsvoorstel onderdeel te maken van het Belastingplan 2017. De keuze van Wiebes ziet er op hoofdlijnen als volgt uit. Vanaf 2017 is opbouw van pensioen in eigen beheer niet meer mogelijk. Voor het reeds opgebouwde pensioen komen drie mogelijkheden:
- De opgebouwde pensioenrechten worden gerespecteerd waarbij het huidige fiscale regime van toepassing blijft. Dus inclusief alle huidige dividendbeperkingen!
- Afkoop in 2017, 2018 of 2019
- Omzetten in een spaarvariant
Bij de varianten 2 en 3 wordt er afgestempeld van de commerciële naar de fiscale waarde. Over deze afstempeling wordt geen loon-, inkomstenbelasting en revisierente geheven.
1. Zuivere pensioenregeling in eigen beheer
Dit is zoals het nu is maar opbouw is niet meer mogelijk.
2 : Afkoop: de DGA betaalt maximaal 34,06%, 39% of 41,86%
Om in één keer letterlijk en figuurlijk af te kunnen rekenen met pensioen in eigen beheer, stelt Wiebes – zoals hij zelf aangeeft – een forse tegemoetkoming en een ruime overgangsperiode voor. Hoe sneller de DGA beslist hoe voordeliger de afkoop is. Kiest de DGA in 2017 voor afkoop dan wordt 65,5% van de fiscale waarde belast, waardoor de maximale heffing loon-, inkomstenbelasting 34,06% bedraagt (naast eventuele inkomensafhankelijke bijdrage ZVW). In 2018 wordt 75% belast en is de heffing dus maximaal 39% en in 2019 liggen deze cijfers op 80,5% van de waarde en 41,86% heffing.
Om te voorkomen dat extra voordelen kunnen worden behaald wil Wiebes de fiscale waarde per ultimo 2015 aanhouden, ongeacht in welk jaar er voor afkoop wordt gekozen. Onvermeld blijft wat er gebeurt met de toename van de fiscale pensioenvoorziening in 2016. Om die reden laten we hierna voorbeelden zien uitgaande van pensioenvoorzieningen per 31 december 2015.
3. De spaarvariant
Voor DGA’s die niet willen of kunnen afkopen komt er een spaarvariant. De fiscale pensioenverplichting wordt omgezet in een ‘spaarsaldo’, waardoor ook in deze optie sprake is van een vereenvoudiging en een vermindering van beklemd vermogen in de BV. In de spaarvariant worden geen jaarlijkse toevoegingen mogelijk. Wel groeit de waarde waarschijnlijk jaarlijks door oprenting, zo viel in de eerdere voorstellen te lezen. Vanaf de pensioendatum worden (al dan niet door de BV) uitkeringen verricht vanuit het dan aanwezige spaarsaldo.
Voorbeelden:
- Huidige situatie
Stel een DGA van 55 jaar en een partner van 52 jaar met in eigen beheer opgebouwd pensioen:
Ouderdomspensioen vanaf 67 jaar (2027) € 24.000 + Partnerpensioen € 16.800. Na ingang moet dit pensioen zoveel mogelijk waarde- of welvaartsvast worden gehouden. Dit pensioen wordt te zijner tijd belast waarbij de te betalen inkomstenbelasting afhankelijk is van het totale inkomen en de aftrekposten van de DGA (of na diens overlijden van de partner). Per ultimo 2015 bedraagt: de fiscale voorziening € 191.100, de commerciële waarde € 660.500 het bij overlijden benodigde kapitaal € 780.000. Wil de BV dividend uitkeren, dan dient voor de dividendtoets rekening te worden gehouden met de mogelijke verplichting van de BV, zijnde € 780.000.
2. Afkoop
Stel dat de DGA kiest voor afkoop conform het voorstel van Wiebes dan kost dit de DGA, uitgaande van heffing tegen 52%:
…………………….‘Wiebes-korting……..LB-heffing………Resteert netto
In 2017 34,5% € 65.088 € 126.012
In 2018 25% € 74.529 € 116.571
In 2019 19,5% € 79.994 € 111.106
Na de afkoop is de verplichting vervallen. Het dan niet meer beklemde vermogen in de BV kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het (te zijner tijd) doen van dividenduitkeringen, uiteraard als andere verplichtingen dit toelaten.
3. Spaarvariant
Stel dat de DGA kiest voor de spaarvariant zoals die in de brief van 1 juli (voortbordurend op eerdere uitingen) is voorgesteld. De BV heeft een verplichting van € 191.100. Dit bedrag groeit jaarlijks met een rente o.b.v. het U-rendement Vanaf 67-jarige leeftijd wordt uitgekeerd gedurende 20 jaar d.w.z in jaar 1: 1/20 * opgerente verplichting en in jaar 2: 1/19 * restant opgerente verplichting enz …
De uitkeringen zullen waarschijnlijk aanzienlijk lager zijn dan het pensioen dat tot nu toe is opgebouwd. Dat is afhankelijk van het U-rendement in de komende jaren. Uitgaande van de huidige AOW-leeftijd van 67 jaar, zou de uitkering in het eerste jaar zijn:
Bij een U-rendement van Uitkering in eerste jaar
1% € 10.765
2% € 12.120
3% € 13.625
4% € 15.300
Zeer waarschijnlijk treedt daarmee dus een daling van het oudedagsinkomen en daarmee de te betalen inkomstenbelasting op. Na omzetting in de spaarvariant is de verplichting voor de BV echter ook aanzienlijk lager. Het dan niet meer beklemde vermogen (€ 780.000 – € 191.100) kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het (te zijner tijd) doen van dividenduitkeringen en daarmee al dan niet dienen als aanvulling op het oudedagsinkomen.
Positie van de partner
Een belangrijk aandachtspunt blijft de partner van de DGA. Wiebes is zich ervan bewust dat de belangen van partijen niet altijd gelijk lopen, bijvoorbeeld in het kader van een (op handen zijnde) echtscheiding. De oplossing hiervoor zullen de DGA en diens partner samen moeten vinden, zoals in de vorm van compensatie van de partner of mogelijk het in zijn geheel niet overgaan tot afkoop of de spaarvariant. Er komt in ieder geval geen wettelijke oplossing en daarmee is het aan partijen om onderling tot een goede keuze te komen. Hierbij speelt het geldende huwelijksgoederenregime uiteraard een belangrijke rol!
Conclusie
De staatssecretaris heeft een duidelijke keuze gemaakt voor afkoop en als alternatief de spaarvariant. Omdat hij DGA’s en partners niet kan dwingen hiervoor te kiezen, blijft ook de mogelijkheid bestaan het opgebouwde pensioen in eigen beheer te behouden. Deze pensioenaanspraken worden dan bevroren. Let wel: de voorziening blijft toch aangroeien door rente, sterfte en eventueel van toepassing zijnde indexatie.
Om het sparen in de BV, als alternatief voor het vormen van een fiscaal ondersteunde oudedagsvoorziening, aantrekkelijker te maken, heeft het kabinet het voornemen om de huidige eerste schijf in de Vpb (€ 200.000) te verlengen naar € 250.000 in 2018 en naar € 350.000 in 2021. Het is nu uitkijken naar het wetsvoorstel, zodat er duidelijkheid komt over nog onbeantwoord gebleven vragen.
Zo maar wat vragen die ons te binnen schieten:
- Blijven alle huidige ‘pensioen-regels’ van kracht, of kan wat ‘praktischer’ worden omgegaan met bijvoorbeeld de indexatie?
- Mag het pensioen in delen worden afgekocht, bijvoorbeeld een deel in 2017, een deel in 2018 en een deel in 2019?
- Mag de in 2017 twijfelende DGA in 2018 of 2019 alsnog kiezen voor de spaarvariant?
- Mag afkoop van het pensioen ook als de uitkering van de pensioenregeling al is ingegaan ?
- Mag bij een dividenduitkering in 2016 al rekening worden gehouden met de geplande afkoop in 2017?
- Wiebes geeft aan om ‘anticipatie-effecten’ te voorkomen, bij de afkoop en spaarvariant uit te gaan van de balanswaarden ultimo 2015. Wat is het effect hiervan op de pensioenverplichting over boekjaar 2016?
- Hoe passen de deels extern verzekerde pensioenkapitalen in de plannen?
- Voor de praktijk Zeker is al wel dat de DGA èn diens partner straks een gedegen advies nodig hebben. Bij dat advies is het complete overzicht nodig van huwelijksvermogensregime, privé en BV vermogen en het totale inkomen naast het pensioen in eigen beheer. Gezien de grote fiscale korting bij afkoop in 2017 zal 2017 daarmee het jaar worden om de DGA van een gedegen advies te voorzien.